Bindend advies GcZ, 8 juli 2025, SKGZ202303631
- 202303631
Uitspraak
Verzoeker heeft al jarenlang een PGB vv. De ziektekostenverzekeraar heeft hem erop gewezen dat hij een aanvraag moest indienen in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz), omdat deze wet voorliggend is aan de Zorgverzekeringswet. De aanvraag voor zorg ten laste van de Wlz werd vervolgens afgewezen door het CIZ, waarop verzoeker een aanvraag heeft ingediend voor verlenging van het PGB vv met ingang van 1 februari 2024. Deze aanvraag is afgewezen, omdat de ziektekostenverzekeraar van oordeel is dat verzoeker niet in staat is zelf of met behulp van een wettelijk vertegenwoordiger te voldoen aan de taken en verplichtingen die het reglement stelt. De commissie beslist tot afwijzing van het verzoek de ziektekostenverzekeraar te verplichten alsnog een PGB vv toe te kennen. Vast staat dat de ziektekostenverzekeraar al in 2021 heeft gewaarschuwd dat urenregistraties moesten worden bijhouden, maar dat hiermee pas is gestart nadat het PGB vv in 2024 werd afgewezen. Deze urenregistraties voldoen bovendien niet aan de hieraan gestelde eisen, omdat de geregistreerde uren niet overeenkomen met de geïndiceerde zorg. Tevens bevat het dossier geen ondertekende zorgovereenkomst. De ziektekostenverzekeraar mocht de aanvraag voor verlenging van het PGB vv daarom afwijzen.
Uitspraak Bindend advies GcZ, 8 juli 2025, SKGZ202303631