Bindend advies GcZ, 21 maart 2024, SKGZ202202161
- 202202161
Uitspraak
Verzoeker heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat de ziektekostenverzekeraar is gehouden de gemaakte en nog te maken kosten van vervanging van de kunststof retentieplaat voor de onderkaak en van de nacontroles ‘6 en 9’ te vergoeden. Volgens verzoeker werd eerder toestemming verleend, duurt de retentiefase in zijn geval kennelijk langer, en kan het niet de bedoeling zijn dat hij met kosten van een orthodontische behandeling wordt geconfronteerd. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat de actieve orthodontische behandeling van verzoeker is beëindigd. Er bestaat thans geen functieprobleem meer. Daarnaast verzet het maatmanbeginsel zich tegen verdere vergoeding. De commissie overweegt dat met het verwijderen op 11 mei 2020 van de orthodontische apparatuur boven en onder een einde is gekomen aan de actieve behandeling. De oorzaak van het bestaande functieprobleem – een zeer diepe beet – was op dat moment verholpen. Daarmee was de indicatie voor bijzondere tandheelkunde vervallen, hetgeen in ieder geval op 13 mei 2022 het geval was. Dit alles wordt bevestigd in het advies van het Zorginstituut. Daarbij wijst het Zorginstituut erop dat de verlenging van de retentiefase verband houdt met een niet-verzekerde behandeling. De vereiste toestemming voor orthodontische behandelingen na eerdergenoemde datum werd verzoeker dan ook terecht door de ziektekostenverzekeraar onthouden. Het door de ziektekostenverzekeraar genoemde maatmanbeginsel behoeft daarom geen bespreking. Het verzoek wordt afgewezen.
Uitspraak Bindend advies GcZ, 21 maart 2024, SKGZ202202161