Bindend advies GcZ, 3 februari, SKGZ202100588

Uitspraak

Verzoeker heeft al langer een PGB vv. In 2018 en 2019 verbleef hij enige tijd in een ziekenhuis en in een revalidatie-instelling. Het in verband hiermee teveel uitgekeerde PGB vv vordert de ziektekostenverzekeraar van hem terug. Verzoeker vindt dit onterecht en meent dat dit verrekend moet worden met een bedrag van € 2.400,00. Verder is hij van mening dat het PGB vv dat hij heeft aangevraagd omdat zijn eerdere PGB vv afliep, moet ingaan met terugwerkende kracht tot 11 november 2020. De ziektekostenverzekeraar heeft dit eerst op 10 februari 2021 laten ingaan, omdat toen de complete aanvraag met ontbrekende stukken door hem werd ontvangen. Tot slot merkt verzoeker op dat hij het niet terecht vindt dat hij het PGB vv niet meer zelf mag beheren, en dat ook zijn vrouw dit met ingang van 1 juli 2021 niet zou mogen doen. De commissie wijst het verzoek af. De ziektekostenverzekeraar mocht het bedrag dat hij teveel heeft uitgekeerd in 2018 en 2019 van verzoeker terugvorderen. De vordering tot verrekening is niet onderbouwd. De ziektekostenverzekeraar heeft zich bereid verklaard tot een betalingsregeling. De ingangsdatum is gelet op het bepaalde in het reglement correct vastgesteld. Tot slot geldt dat het ter beoordeling van de ziektekostenverzekeraar is of iemand het PGB vv zelf kan beheren. Als hierover twijfel bestaat, dan moet door de budgethouder een vertegenwoordiger worden aangewezen die hiertoe in staat is. Gebeurt dit niet, dan mag de ziektekostenverzekeraar besluiten geen PGB vv toe te kennen. Inmiddels is het PGB vv beëindigd en speelt deze kwestie niet meer.