Bindend advies GcZ, 23 juni 2021, SKGZ202002647
- 202002647
Uitspraak
Verzoeker voert aan dat de zorgverzekeraar zijn zorgverzekering ten onrechte niet heeft beëindigd met ingang van 1 januari 2014. De zorgverzekeraar heeft deze opzegging destijds geweigerd omdat sprake zou zijn van een betalingsachterstand. De commissie oordeelt dat op 31 december 2013 geen betalingsachterstand bestond, laat staan dat sprake was van een premieachterstand. De openstaande vordering die er was zag op het eigen risico en bovendien is door verzoeker aannemelijk gemaakt dat hij deze openstaande vordering reeds vóór 31 december 2013 had voldaan. Onder andere gelet op het feit dat er ook na 1 januari 2014 voor verzoeker kosten zijn vergoed - die hij dan zou moeten terugbetalen - en hij bij beëindiging van de verzekering langdurig onverzekerd zou raken omdat een verzekering met terugwerkende kracht tot 2014 niet mogelijk is, bepaalt de commissie dat verzoeker ook na 1 januari 2014 bij de zorgverzekeraar verzekerd is gebleven. De zorgverzekeraar heeft verzoeker met ingang van 1 januari 2018 aangemeld als wanbetaler bij het CAK. Dit omdat volgens hem toen sprake was van een premieachterstand van zes maanden. De commissie oordeelt dat dit niet juist is. De premie voor de maand november 2017 is volgens het financieel overzicht van de ziektekostenverzekeraar vóór 1 januari 2018 betaald. Omdat de aanmelding ten onrechte was, hoeft niet meer beoordeeld te worden of de hierop volgende opschorting per 1 februari 2018 en hervatting van de aanmelding per 1 juli 2018 terecht hebben plaatsgevonden. De zorgverzekeraar dient verzoeker met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 af te melden bij het CAK. De hoogte van de betalingsachterstand is door de zorgverzekeraar correct vastgesteld.
Uitspraak Bindend advies GcZ, 23 juni 2021, SKGZ202002647