Bindend advies GcZ, 19 januari 2022, SKGZ202100216
- 202100216
Uitspraak
Verzoekster ontvangt al enige jaren zorg van een niet door de ziektekostenverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder. Met ingang van 1 januari 2019 heeft zij hiervoor een voorafgaande machtiging van de ziektekostenverzekeraar nodig. De indicatie van verzoekster liep af op 1 april 2019, maar de complete aanvraag voor een volgende indicatie ontving de ziektekostenverzekeraar pas op 9 september 2019. In de tussenliggende periode heeft verzoekster zorg gehad. De kosten hiervan moet zij, naar de mening van de ziektekostenverzekeraar, zelf dragen. De commissie beslist tot toewijzing van het verzoek. De ziektekostenverzekeraar mocht de datum van de nieuwe indicatie op grond van artikel 29 van de zorgverzekering stellen op 9 september 2019. De commissie acht het echter in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien verzoekster aan deze bepaling wordt gehouden. In de perioden vóór 1 april 2019 en ná 9 september 2019 is door de ziektekostenverzekeraar een machtiging afgegeven voor zorg door dezelfde zorgverlener. Het staat vast dat in de tussenliggende periode ook zorg is verleend, die was vergoed in geval van een tijdig ingediende aanvraag.
Uitspraak Bindend advies GcZ, 19 januari 2022, SKGZ202100216