Bindend advies GcZ, 23 juli 2025, SKGZ202401722

Uitspraak

De commissie overweegt dat de indicerend wijkverpleegkundige op 13 mei 2024 akkoord is gegaan met de verlaging van het aantal geïndiceerde uren. Zij heeft hierbij toen geen inhoudelijke toelichting gegeven, hoewel zij daartoe de gelegenheid had. Bij brief van 7 februari 2025 heeft zij alsnog een nadere toelichting gegeven, en heeft zij verklaard dat zij eerder akkoord was gegaan met de verlaging, omdat zij dacht dat er geen andere mogelijkheid was en de ziektekostenverzekeraar zich aan de regels moest houden. Deze verklaring kan niet overtuigen. Van de indicerend wijkverpleegkundige als professional mag worden verwacht dat zij niet instemt met aanpassing van de gestelde indicatie als zij zich hierin niet kan vinden. Daarnaast mag van een indicerend wijkverpleegkundige worden verwacht dat zij haar indicatie en bevindingen zo nodig nader onderbouwt. Overigens volgt uit het advies van het Zorginstituut van 26 mei 2025 dat, waar het gaat om de gestelde indicatie, de geneeskundige context voor het aanreiken van medicatie onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast is onduidelijk wat de interventie ‘stimuleren tot zelfzorg’ inhoudt en of dit in een geneeskundige context plaatsvindt. Mede om die reden kan verzoekster geen aanspraak maken op alle, aanvankelijk door de wijkverpleegkundige geïndiceerde uren. De commissie wijst het verzoek af.