De ziektekostenverzekeraar heeft de ingangsdatum van het PGB vv vastgesteld conform de verzekeringsvoorwaarden.

Verzoekster heeft zich tot een door de ziektekostenverzekeraar gecontracteerde thuiszorgaanbieder gewend voor een indicatiestelling verpleging en verzorging. De feitelijke indicatiestelling heeft echter niet plaatsgevonden door de thuiszorgaanbieder, maar door een daartoe door deze ingeschakelde thuiszorgorganisatie. Verzoekster stelt dat door deze thuiszorgorganisatie vertraging is veroorzaakt bij het indienen van de aanvraag voor een PGB vv bij de ziektekostenverzekeraar. Zij vindt daarom dat, in afwijking van de verzekeringsvoorwaarden, de datum waarop zij de indicatiestelling voor akkoord heft ondertekend, te weten 26 september 2020, als ingangsdatum van het PGB vv heeft te gelden. Zij heeft immers part noch deel aan de daaropvolgende vertraging, zodat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid het PGB vv pas op 30 oktober 2020 te laten ingaan.
De commissie overweegt dat de ziektekostenverzekeraar de ingangsdatum van het PGB vv terecht heeft vastgesteld, conform zijn verzekeringsvoorwaarden, op 30 oktober 2020. Toepassing van artikel 6, eerste lid, van het reglement van de ziektekostenverzekeraar is in de situatie van verzoekster naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Er was geen sprake van een akkoordverklaring op 26 september 2020, zodat een aanvraag voor het PGB vv toen niet kon worden gedaan. Voorts moet verzoekster worden geacht bekend te zijn met de inhoud van de verzekeringsvoorwaarden, onder andere met betrekking tot de vaststelling van de ingangsdatum, en had zij hier naar kunnen handelen. Dat de vertraging in de periode van 26 september 2020 tot 30 oktober 2020 werd veroorzaakt door de thuiszorgorganisatie, kan in deze procedure tussen verzoekster en de ziektekostenverzekeraar buiten beschouwing blijven, aangezien deze vertraging niet is toe te rekenen aan de ziektekostenverzekeraar.

Volledig document openen (pdf)