Uitspraken SKGZ
We vonden 279 uitspraken
Bindend advies GcZ
24 januari 2025 - Afgewezen - SKGZ202400361
Verzoeker heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat: i) de ziektekostenverzekeraar gehouden is een doorlopende vervoersmachtiging af te geven; ii) het in dat verband onredelijk is van de ziektekostenverzekeraar om een Wmo beschikking 'rolstoel', dan wel nadere informatie te vragen, en iii) de ziektekostenverzekeraar ten onrechte zelf bij de Sint Maartenskliniek informatie heeft opgevraagd en daarmee identiteitsfraude heeft gepleegd. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat hij de aanvraag voor een doorlopende machtiging voor zittend ziekenvervoer per eigen vervoer heeft afgewezen, omdat niet duidelijk was of verzoeker permanent rolstoel gebonden is. De commissie overweegt dat de door de vorige zorgverzekeraar afgegeven vervoersmachtiging geldig was tot en met 28 december 2023, zodat geen sprake was van een doorlopende machtiging die door de ziektekostenverzekeraar met ingang van 2024 moest worden overgenomen. Kennelijk bestond hierover tussen partijen aanvankelijk onduidelijkheid. Sindsdien werd door de ziektekostenverzekeraar een doorlopende machtiging voor zittend ziekenvervoer per eigen auto afgegeven. Daarom zal de commissie over het eerste onderdeel van het verzoek geen uitspraak meer doen. Omdat de ingediende aanvraag voor het zittend ziekenvervoer niet volledig was ingevuld, stond niet vast dat verzoeker permanent rolstoel gebonden was. Het opvragen van bewijsstukken, zoals de eventueel aanwezige Wmo-beschikking ‘rolstoel’, was in dat verband dienstig. De informatie waarnaar verzoeker in dit verband heeft verwezen – zoals de Wmo-beschikking ‘huishouden’ en het specialisme van de arts - werd door de ziektekotenverzekeraar niet gevraagd en het permanente karakter van het rolstoelgebruik blijkt hieruit ook niet. Van strijd met de Gedragscode Goed Zorgverzekeraarschap, zoals door verzoeker gesteld, is daarom geen sprake en het tweede onderdeel van het verzoek wordt afgewezen. Met betrekking tot de gestelde identiteitsfraude en de mogelijke strafrechtelijke vervolging hiervan is de commissie niet bevoegd. De commissie stelt vast dat door verzoeker toestemming werd gegeven en dat het bovendien in zijn belang was dat door de medisch adviseur informatie werd opgevraagd bij de behandelend revalidatiearts. Ook dit onderdeel van het verzoek wordt daarom afgewezen.
Advies Zorginstituut Nederland[]>
Uitgesproken op 13 november 2024
Advies Zorginstituut Nederland
24 januari 2025 - - SKGZ202400361
Uitspraak Geschillencommissie Zorgverzekeringen[]>
Uitgesproken op 9 januari 2025
Bindend advies GcZ
19 juni 2024 - Afgewezen - SKGZ202301888
Verzoekster heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat de ziektekostenverzekeraar gehouden is de kosten van repatriëring van erflaatster per ambulance van Frankrijk naar Nederland alsnog te vergoeden. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat de repatriëring niet is geregeld door de alarmcentrale. Verder bleek erflaatster hierop ook niet aangewezen. Daarom worden de kosten van de repatriëring niet vergoed. De commissie overweegt dat op vergoeding van de kosten van repatriëring niet zonder meer aanspraak bestaat. Uit artikel 17 van de voorwaarden van de aanvullende ziektekostenverzekering volgt dat sprake moet zijn van medisch noodzakelijk vervoer, dit ter beoordeling van de arts van de alarmcentrale. Van medisch noodzakelijke repatriëring is sprake als de juiste medische behandeling ter plaatse niet beschikbaar is of niet goed mogelijk is en in het woonland/Nederland wel. Verder is repatriëring medisch noodzakelijk als behandeling in het buitenland medisch onverantwoord is. In dit geval heeft verzoekster gesteld dat het vanwege inadequate zorg en voortdurende problemen met de heup van erflaatster, dat wil zeggen om medische redenen, noodzakelijk was dat zij naar Nederland werd vervoerd. De commissie geeft geen medisch oordeel over de in Frankrijk verleende zorg, maar een juridisch oordeel over de vraag of de ziektekostenverzekeraar in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing vergoeding van de kosten van repatriëring van erflaatster per ambulance van Frankrijk naar Nederland af te wijzen. In dat kader kan zij de ziektekostenverzekeraar volgen waar deze verwijst naar de alarmcentrale en diens stelling dat moet worden betwijfeld of de daar aanwezige medische informatie van invloed gaat zijn op de uitkomst van het vergoedingsvraagstuk. Bepalend voor dat laatste is immers niet het medisch handelen of nalaten door een individuele arts. Het gaat veel meer – in algemene zin – over het niveau van zorg in het land van verblijf en de feitelijke situatie waarin betrokkene verkeert, waaraan de noodzaak voor het vervoer moet worden afgemeten. Daartoe wordt als volgt overwogen. Hoewel de ziektekostenverzekeraar er niet in is geslaagd het medisch dossier van de alarmcentrale te verkrijgen, heeft hij wel de telefoonnotities overgelegd. Hierin is te lezen wat er met verzoekster is besproken. Voorts heeft de ziektekostenverzekeraar door zijn medisch adviseur contact laten opnemen met de alarmcentralearts die de repatriëring heeft beoordeeld. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat de zorg in Frankrijk gelijkwaardig is aan die in Nederland. Het enkele feit dat de zorg in Frankrijk wordt verleend vormt geen reden aan te nemen dat dit niet de juiste zorg zou zijn, aldus de medisch adviseur. Verder heeft de alarmcentrale-arts beoordeeld dat het voor erflaatster te risicovol zou zijn om te worden vervoerd én verbeterde haar situatie enigszins na het innemen van antibiotica. Dit laatste volgt overigens ook uit wat verzoekster naar voren heeft gebracht. Zij heeft hierbij weliswaar de kanttekening geplaatst dat zij erg op de antibiotica heeft moeten aandringen, maar dit maakt nog niet dat behandeling van erflaatster in Frankrijk medisch onverantwoord zou zijn. De commissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen sprake was van medisch noodzakelijk vervoer, zodat de ziektekostenverzekeraar in redelijkheid heeft kunnen besluiten de kosten van repatriëring niet te vergoeden.
Advies Zorginstituut Nederland[]>
Uitgesproken op 13 mei 2024
Advies Zorginstituut Nederland
19 juni 2024 - - SKGZ202301888
Uitspraak Geschillencommissie Zorgverzekeringen[]>
Uitgesproken op 12 juni 2024
Bindend advies GcZ
16 april 2024 - Afgewezen - SKGZ202303175
Verzoeker heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat de ziektekostenverzekeraar gehouden is het vervoer naar en van een controleafspraak in het Oogziekenhuis Rotterdam te vergoeden. Zijn gezichtsvermogen is beperkt en hij gebruikt een rolstoel. Daarnaast is de controleafspraak destijds verzet vanwege coronamaatregelen. Was dit niet gebeurd, dan waren de kosten vergoed onder de eerder afgegeven machtiging. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat verzoeker niet behoort tot de groepen die aanspraak hebben op zittend ziekenvervoer. Hij heeft geen ernstige visusbeperking en is niet rolstoelafhankelijk. De vervoerskosten in verband met een controleafspraak zouden ook niet onder de destijds afgegeven machtiging zijn gevallen. Dit is op de machtiging vermeld. De commissie overweegt dat bepaalde groepen van personen aanspraak hebben op zittend ziekenvervoer. Verzoeker behoort hier niet toe, want er is – gelet op zijn visus – bij hem geen sprake van een beperkt gezichtsvermogen. Voorts is hij niet rolstoelafhankelijk, omdat hij normaliter gebruik maakt van een rollator. Dit alles blijkt uit het advies van het Zorginstituut. Daarnaast is niet voldaan aan de voorwaarden van de hardheidsclausule. De destijds afgegeven machtiging zag op injecties in het oog, waardoor de visus – tijdelijk – was beperkt. Deze zijn tijdens de controleafspraak niet gegeven, zodat de vervoerskosten waarvan nu vergoeding wordt gevraagd ook onder de machtiging zouden zijn afgewezen.
Advies Zorginstituut Nederland[]>
Uitgesproken op 11 maart 2024