Chat with us, powered by LiveChat Uitspraken - SKGZ
Menu overslaan

Uitspraken SKGZ

We vonden 1220 uitspraken

Bindend advies GcZ

11 april 2025 - Afgewezen - SKGZ202400554

Verzoeker heeft aan de Geschillencommissie Zorgverzekeringen verzocht te beslissen dat de ziektekostenverzekeraar is gehouden de premie voor 2024 met 15% te verlagen ten opzichte van 2023, onder andere in verband met door de ziektekostenverzekeraar veroorzaakte onnodige bureaucratie. Tevens dient de ziektekostenverzekeraar de premie over de voorafgaande jaren naar rato terug te betalen, waarbij hij de verschuldigde premie moet baseren op de uitgaven die direct zijn gerelateerd aan de zorgplicht. Bij dat laatste gaat het volgens verzoeker om de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. De ziektekostenverzekeraar heeft verklaard dat verzoeker kon opzeggen nadat de premieverhoging voor 2024 was aangekondigd, maar dat van hem geen schriftelijke opzegging werd ontvangen. Zou dit anders zijn geweest, dan was de opzegging voor de zorgverzekering geweigerd vanwege de per ultimo 2023 bestaande premieachterstand. Tot een verlaging van de premie of terugbetaling ziet de ziektekostenverzekeraar geen grond. De commissie overweegt dat een deel van de stellingen van verzoeker betrekking heeft op aspecten die bij de toezichthouders thuis horen. Daarnaast betreft het zaken die aan de rechtspersoon zijn voorbehouden. Een en ander heeft feitelijk geen relatie met het geschil, dat gaat over de premieverhoging voor de zorgverzekering en de aanvullende ziektekostenverzekering voor 2024. De commissie overweegt ten aanzien daarvan dat verzoeker tijdig werd geïnformeerd over de premieverhoging en de mogelijkheid tot opzegging. Van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt zodat hij voor 2024 is gebonden aan de gewijzigde premie en voorwaarden. De commissie wijst het verzoek af.

Bindend advies GcZ

5 december 2024 - Afgewezen - SKGZ202401148

Verzoekster heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat een groot deel van de nog openstaande vordering is verjaard zodat de zorgverzekeraar dit deel niet meer mag incasseren. De door deze genoemde betalingsherinneringen zijn volgens haar verklaring nimmer ontvangen. De zorgverzekeraar heeft gesteld dat verzoekster is gehouden de volledige nog openstaande vordering van € 8.286,50 te voldoen. Genoemd bedrag heeft betrekking op niet-betaalde zorgpremies en zorgkosten van 2017 tot en met 2024, en is exclusief rente en incassokosten. De dreigende verjaring van een deel van de vordering is gestuit, doordat tijdig betalingsherinneringen zijn verzonden, zowel via de MijnOmgeving als per fysieke post. De commissie overweegt dat de betalingsachterstand van verzoekster over de periode van september 2017 tot en met 31 oktober 2024 naar de stand van 18 september 2024 totaal € 8.286,50 (hoofdsom) bedraagt. Genoemd bedrag is exclusief de eerder door de zorgverzekeraar vanwege verjaring afgeboekte bedragen. Voor zover verzoekster stelt dat (een groot deel) van deze vordering eveneens is verjaard, geldt dat zij heeft gekozen voor een internetverzekering, waarbij de communicatie digitaal verloopt. De zorgverzekeraar heeft de dreigende verjaring gestuit door tijdig betalingsherinneringen te sturen, zowel digitaal - via de MijnOmgeving - als per fysieke post naar het BRP-adres van verzoekster. Dat zij geen kennis heeft genomen van de inhoud van de digitaal verzonden brieven ligt in haar risicosfeer. Voorts heeft verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die het vermoeden van ontvangst van de fysieke post ontzenuwen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Bindend advies GcZ

5 december 2024 - Afgewezen - SKGZ202400197

Verzoeker heeft de commissie verzocht te beslissen dat de zorgverzekeraar voor het kalenderjaar 2024 is gehouden af te zien van het in rekening brengen van enige vorm van kosten ter zake van de zorgverzekering. Daarnaast dient de zorgverzekeraar in te stemmen met beëindiging van de zorgverzekering met ingang van 1 januari 2025. De zorgverzekeraar is hiertoe gehouden omdat hij de eind 2023 door verzoeker gedane opzegging ten onrechte heeft geweigerd. De zorgverzekeraar heeft erkend dat hij de door verzoeker eind 2023 gedane opzegging ten onrechte niet heeft verwerkt. Na ontdekking hiervan in juni 2024 heeft de zorgverzekeraar verzoeker enkele oplossingen aangereikt om de fout te herstellen. Deze zijn door verzoeker evenwel verworpen. De zorgverzekeraar ziet geen reden aan het thans voorliggende verzoek tegemoet te komen. De commissie overweegt dat vast staat dat de zorgverzekeraar de door verzoeker eind 2023 gedane opzegging ten onrechte niet heeft verwerkt. Na ontdekking hiervan heeft de zorgverzekeraar verzoeker een drietal oplossingen aangereikt om deze omissie te herstellen. Verzoeker heeft deze verworpen en een tegenvoorstel gedaan, dat overeenkomt met zijn verzoek. De commissie leidt hieruit af dat verzoeker in 2024 bij de zorgverzekeraar verzekerd wenst te blijven op basis van de zorgverzekering. Dit betekent dan tevens dat verzoeker, gelet op het bepaalde in artikel 16 Zvw, voor de zorgverzekering de voor 2024 toepasselijke premie is verschuldigd. Hetzelfde geldt voor eventueel opkomende eigen bijdragen en kosten die ten laste van het verplicht eigen risico komen. Voor zover verzoeker stelt dat de zorgverzekeraar gehouden is zijn zorgverzekering met ingang van 1 januari 2025 te beëindigen, geldt dat de zorgverzekeraar een verzoek daartoe dient in te willigen, behoudens in geval op 31 december 2024 sprake is van een premieachterstand voor de zorgverzekering (artikel 8a Zvw). Of dit alsdan aan de orde is, kan op dit moment niet worden bepaald. De commissie wijst het verzoek af.

Bindend advies GcZ

31 oktober 2024 - Afgewezen - SKGZ202401040

Verzoeker heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat de ziektekostenverzekeraar (i) is gehouden de nog openstaande vordering kwijt te schelden, omdat deze is verjaard en (ii) niet gerechtigd is incassokosten bij hem in rekening te brengen. De door de ziektekostenverzekeraar genoemde betalingsregelingen zijn niet door hem aangegaan. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat verzoeker de nog openstaande vordering dient te voldoen. Hij heeft deze namelijk erkend door hiervoor betalingsregelingen af te spreken zodat het beroep op verjaring niet slaagt. Daarnaast geldt dat de ziektekostenverzekeraar in 2018 alle opgekomen incassokosten heeft kwijtgescholden en sindsdien geen incassokosten meer bij verzoeker in rekening heeft gebracht. De commissie overweegt dat een geldvordering verjaart na vijf jaren, tenzij de verjaring wordt gestuit door verzending van betalingsherinneringen of erkenning van de vordering door de debiteur. De ziektekostenverzekeraar heeft een brief van 13 mei 2018 overgelegd waarin een bedrag van € 3.697,86 wordt gevorderd, waardoor de verjaring is gestuit. Na 13 mei 2018 zijn door de ziektekostenverzekeraar weliswaar geen betalingsherinneringen gestuurd, maar verzoeker heeft eigenmachtig betalingen ter aflossing hiervan gedaan en ook bij herhaling contact opgenomen over de schuld. Dit wordt beschouwd als erkenning van de vordering zodat ook bij ontbreken van wilsovereenstemming over de betalingsregelingen de verjaring is gestuit. Voor zover geen sprake is van erkenning, blijkt uit de door de ziektekostenverzekeraar verzonden brieven over de betalingsregelingen de hoogte van de vordering en dat nog steeds aanspraak wordt gemaakt op voldoening hiervan. Aldus is de verjaring gestuit. Dit betekent dat verzoeker het bedrag van - inmiddels - € 4.465,93 aan de ziektekostenverzekeraar is verschuldigd. Daarnaast oordeelt de commissie dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (te veel) incassokosten heeft betaald. Alle aanvankelijk berekende incassokosten zijn kwijtgescholden. Tot verdere compensatie of kwijtschelding is de ziektekostenverzekeraar niet gehouden.

Bindend advies GcZ

26 september 2024 - Afgewezen - SKGZ202400284

Verzoeker heeft aan de Geschillencommissie Zorgverzekeringen (hierna: de commissie) verzocht te beslissen dat de zorgverzekeraar ten onrechte per e-mail heeft gereageerd op zijn per reguliere post verzonden klachten. Hierdoor is hij onnodig langer aangemeld gebleven bij het CAK, zodat de zorgverzekeraar is gehouden de bij hem geïncasseerde bestuursrechtelijke premie over die periode te vergoeden. De zorgverzekeraar heeft gesteld dat verzoeker sinds 18 juni 2014 gebruik maakt van digitale post en dat de communicatievoorkeur sindsdien niet meer is gewijzigd. De eerste betalingsherinnering en de 2, 4 en 6 maandsbrieven zijn niet alleen digitaal, maar ook per reguliere post aan verzoeker gestuurd. De commissie oordeelt dat door de zorgverzekeraar onweersproken is gesteld dat de 2, 4 en 6-maandsbrieven digitaal én per reguliere post aan verzoeker zijn gestuurd. Verzoeker heeft deze brieven klaarblijkelijk ook ontvangen. Van de brief van 22 juli 2023 (de 6-maandsbrief) staat vast dat verzoeker hierop bij brieven van 3, 10 en 24 augustus 2023 heeft gereageerd. De commissie constateert dat verzoeker naar aanleiding van de brief van 22 juli 2023 de aanmelding bij het CAK had kunnen beëindigen door ten spoedigste het achterstallige bedrag te voldoen. De hoogte hiervan vormde blijkbaar geen onderwerp van discussie, want verzoeker voldeed dit uiteindelijk alsnog. Voor toewijzing van het verzoek bestaat daarom geen grond. Hetzelfde geldt voor het voorstel van verzoeker, inhoudende dat de zorgverzekeraar 50% van de inmiddels voldane vordering aan hem vergoedt. Ten overvloede overweegt de commissie ten aanzien van de communicatievoorkeur dat verzoeker blijkbaar digitaal wilde communiceren met de zorgverzekeraar. Het lag daarom, mede gelet op artikel 4 van de voorwaarden van de zorgverzekering, op zijn weg het e-mailadres te actualiseren. Nu hij dit niet heeft gedaan, behoren de gevolgen hiervan voor zijn rekening te blijven

Bindend advies GcZ

17 september 2024 - Afgewezen - SKGZ202400397

Verzoeker heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat de ziektekostenverzekeraar gehouden is: (i) hem de twee maanden premie uit 2021 kwijt te schelden waarop het bedrag van € 320,24 mede ziet, alsmede de in rekening gebrachte incassokosten van € 40,--; (ii) de aanvullende ziektekostenverzekering met terugwerkende kracht tot de datum van beëindiging te herstellen; (iii) e-mail als rechtmatige communicatievorm te accepteren alsmede een andere mogelijkheid te bieden om in 'Mijn VGZ' te komen dan via DigiD; (iv) een vaste contactpersoon zijn brieven te laten beantwoorden, zoals eerder was afgesproken; (v) het bedrag van € 21,70 dat op 15 mei 2024 werd afgeschreven kwijt te schelden, en (vi) het voor de onderhavige procedure betaalde entreegeld van € 37,-- aan hem te vergoeden. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat verzoeker voldoende en duidelijk is geïnformeerd over de te betalen bedragen naar aanleiding van het eerdere bindend advies. Ook is hij voldoende geïnformeerd over de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van het openstaande bedrag. Er bestaat geen aanleiding hiertoe over te gaan. De aanvullende ziektekostenverzekering wordt niet hersteld zolang het bedrag openstaat. De commissie beslist tot afwijzing van het verzoek. Het bedrag van € 360,24 heeft betrekking op twee maandpremies voor de herstelde aanvullende ziektekostenverzekering uit 2022 die bij verzoeker bekend waren na een eerder bindend advies, en één maandpremie voor december 2023 die bij verzoeker bekend was aan de hand van het afgegeven polisblad. De te betalen premie betreft een brengschuld, zodat het verzuim automatisch intreedt en de ziektekostenverzekeraar hierover niet apart bericht hoefde te sturen. Overigens is dit, gelet op de stukken die de ziektekostenverzekeraar heeft overgelegd, wel gebeurd, maar heeft dit bericht verzoeker naar zijn zeggen niet bereikt. Ook hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd kan niet ertoe leiden dat de achterstallige premie moet worden kwijtgescholden. De commissie overweegt verder dat de aanvullende ziektekostenverzekering, gelet op de hiervoor geldende voorwaarden, mocht worden beëindigd. Omdat verzoeker hierdoor met ingang van 11 april 2024 niet meer is verzekerd voor het verplicht eigen risico, dient hij ook de nota ter zake van € 21,70 aan de ziektekostenverzekeraar te voldoen. De ziektekostenverzekeraar mag verder DigiD vereisen voor het gebruik van de ‘Mijn Omgeving’, zeker nu hij verzoeker ook de mogelijkheid biedt de betreffende informatie op verzoek per post te ontvangen. De ziektekostenverzekeraar is vrij in de keuze van communicatiemiddelen, en is niet verplicht via e-mail te communiceren, mits hij dan wel op andere wijzen bereikbaar is. Dat is in deze situatie het geval. Voorts heeft het niet communiceren via de vaste contactpersoon geen verdere gevolgen, hoewel het de ziektekostenverzekeraar zou sieren indien hij zich aan de hierover gemaakte afspraak zou houden. Tot slot kan de commissie niet treden in de beslissing van de ziektekostenverzekeraar brieven, gericht aan de Raad van Bestuur, bij mandaat te laten beantwoorden door de 'afdeling klachtenmanagement'. Er bestaat onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding de ziektekostenverzekeraar te verplichten het entreegeld van € 37,-- aan verzoeker te vergoeden.

Bindend advies GcZ

8 augustus 2024 - Afgewezen - SKGZ202400116

Verzoekster heeft aan de commissie verzocht te beslissen dat zij niet gehouden is het bij haar in rekening gebrachte verplicht eigen risico 2023, ter zake van de declaratie van de MKA-chirurg, te betalen. De ziektekostenverzekeraar heeft gesteld dat verzoekster hiertoe wel is gehouden, omdat de declaratie van de MKA-chirurg, op basis waarvan het eigen risico in rekening is gebracht, terecht is geweest. De commissie overweegt dat vast staat dat de ziektekostenverzekeraar, naar aanleiding van de melding van verzoekster dat geen 3D-foto is gemaakt, telefonisch contact heeft opgenomen met de zorgaanbieder om de declaratie te controleren. Gebleken is hierbij dat de nota is opgebouwd uit twee delen. Eén deel heeft betrekking op het consult. Aangezien verzoekster zelf heeft toegelicht de zorgaanbieder te hebben bezocht, bestond voor de ziektekostenverzekeraar geen aanleiding aan dit onderdeel van de declaratie te twijfelen. Voor zover het gaat om het tweede deel, het "beoordelen röntgengebitsonderzoek", is uit navraag bij de zorgaanbieder gebleken dat dit deel in rekening is gebracht omdat de MKA-chirurg de door de tandarts gemaakte röntgenfoto heeft beoordeeld. Hoewel verzoekster van mening is dat een ander onderzoek – namelijk het maken van een 3D-foto - had moeten plaatsvinden, betekent dit nog niet dat de ziektekostenverzekeraar reden had te twijfelen aan de ontvangen declaratie, gelet op de door de zorgaanbieder gegeven toelichting. De ziektekostenverzekeraar heeft zich voldoende ingespannen om de juistheid van de nota te controleren. Voor zover verzoekster het niet eens is met het inhoudelijke oordeel van de MKA-chirurg om geen 3D-foto te maken, kan zij zich tot deze wenden. Hierover kan de commissie geen uitspraak doen. Het verzoek wordt afgewezen.